Omdat ik tijdens de studie Algemene cultuurwetenschappen regelmatig merk dat enige bijbelkennis wel handig is, ben ik maar weer eens met dit ‘boek der boeken’ begonnen.
Genesis 46
Israël aka Jakob vertrekt met zijn hele familie en huisraad naar Egypte en overnacht onderweg in Berseba. Daar brengt hij offers aan God die dezelfde nacht in een visioen tot Israël komt, maar hem aanspreekt met Jakob. Het blijft opletten wat betreft die wisselingen van naam.
God moedigt Jakob aan om de reis naar Egypte te vervolgen en geeft aan dat hij zelf ook meereist. Aldus trekt Jakob verder en vervolgens wordt een groot gedeelte van dit hoofdstuk gevuld met het benoemen van alle Israëlieten (waarmee Jakob en zijn nakomelingen bedoeld worden, inclusief Jozef) die zich uiteindelijk in Egypte zouden vestigen.
De eindstand wordt bepaald op zeventig personen, waarbij aangetekend moet worden dat de vrouwen van Jakobs zonen – je zou bijna zeggen als vanzelfsprekend – niet meegerekend worden.
Na deze opsomming sluit het hoofdstuk af met de beschrijving van de ontmoeting tussen Jozef en zijn vader die elkaar eindelijk in de armen kunnen sluiten. Voor Israël aanleiding om te verzuchten dat hij vredig kan sterven nu hij zijn verloren zoon in levende lijve heeft teruggezien. Vervolgens vertrekt Jozef richting de farao om hem op de hoogte te stellen dat zijn familie is gearriveerd en of het akkoord is dat ze zich in Gosen gaan vestigen.