Zoals gewoonlijk was ik ook deze ochtend lekker vroeg op het werk, zo rond 7 uur. Om 9 uur was ik echter alweer thuis, waar ik de rest van de werkdag in mijn studeerkamer doorbracht. Dat kwam zo:
Tegen 8 uur kreeg ik een berichtje van Inge dat ze een zelftest had gedaan in verband met een training op locatie die ze moet verzorgen. Uitslag: positief. Of ik niet beter naar huis kon komen want misschien had ik het ook te pakken. Snel deed ik een test op kantoor, want daar hebben we er nog genoeg van liggen.
Helaas was ook bij mij de uitslag positief, ondanks dat ik verder nergens last van heb. Gelukkig had ik deze ochtend met niemand contact gehad, het voordeel van vroeg beginnen. Nu maar hopen dat ik verder geen klachten krijg en snel negatief test zodat ik uit quarantaine isolatie kan.
—
Uitslag eindopdracht Inleiding cultuurgeschiedenis 2.
Op het forum verscheen een bericht dat het antwoordmodel voor het filosofietentamen al beschikbaar was op mijn OU. Niet dat ik er op zat te wachten want zo’n goed gevoel had ik niet overgehouden aan gisteravond. Toch besloot ik een kijkje te gaan nemen of er misschien een sprankje hoop zou zijn op een voldoende. Mijn aandacht werd echter getrokken naar een andere update, en wel eentje bij Inleiding cultuurgeschiedenis 2. De terugkoppeling van de schrijfopdracht was er al. Daar had ik meer fiducie in. Snel opende ik het document en zag dat het goed was: een 8,4 als eindresultaat. Een hele opluchting. Daarna had ik veel minder moeite met het feit dat het antwoordmodel voor filosofie erg afweek van wat ik gisteravond bij elkaar had weten te schrijven. Dan maar een herkansing in oktober.
Voor de liefhebber hieronder mijn schrijfopdracht voor Inleiding cultuurgeschiedenis 2 en de terugkoppeling. Je kunt hier teruglezen waar de schrijfopdracht aan moet voldoen.
Onderdeel 1 – KAVV-analyse
Artikel:
Judith Pollmann, ‘Met grootvaders bloed bezegeld. Over religie en herinneringscultuur in de zeventiende-eeuwse Nederlanden’, De Zeventiende Eeuw 29 (2013) afl. 2, 155-175.
Kerncitaat:
‘Dit artikel betoogt dat gebeurtenissen uit het recente verleden een belangrijke rol speelden in de manier waarop zeventiende-eeuwers hun geloof beleefden.’ (p.156).
Argument:
In dit artikel zet Pollmann uiteen in welke mate het recente verleden een inspiratiebron vormde voor de religieuze herinneringscultuur in de zeventiende eeuw. Dit gold niet alleen voor hoe individuele gelovigen hun geloof beleefden, maar ook voor het zelfbeeld van religieuze groeperingen. Pollmann gebruikt naast secundaire literatuur een grote verscheidenheid aan contemporaine bronnen.
In de introductie (p. 155-156) wordt een particulier voorbeeld gebruikt als brug naar wat Pollmann een ‘breed verbreid cultureel patroon’ (p.156) noemt. Maar zij benadrukt dat bij het ontstaan van deze herinneringscultuur er naast overeenkomsten ook verschillen zijn aan te wijzen wanneer men het resultaat bij protestanten in de Republiek en katholieken in de Zuidelijke Nederlanden met elkaar vergelijkt.
Allereerst wordt de identificatie met martelaren uit de zestiende eeuw besproken (p. 156-162). Door te verwijzen naar martelaarsboeken en overgebleven relieken, en het opnemen van diverse prenten laat Pollmann zien dat niet alleen het lijdensverhaal, maar bij de protestanten ook het waarom van hun offer veel aandacht krijgt. Vervolgens wordt ballingschap uitgelicht als een onderwerp dat beide groeperingen gemeenschappelijk hebben (p. 162-165). Pollmann laat via grafschriften, memoires en poëzie zien dat ballingen zich veelvuldig identificeren met het Bijbelse volk Israel en hoe dit in hun nieuwe omgeving bijdraagt aan statusverhoging en respect.
Bij de duiding van de recente conflicten zelf – namelijk de Reformatie en de Opstand – overheerst bij de protestanten het besef van een religieuze breuk (p. 165-168). Pollmann toont aan dat er echter geen consensus bereikt wordt tussen de diverse confessies, eerder een onderlinge strijd welke confessie het meest geleden heeft. Dit leidt tot het ontstaan van een seculiere, a-confessionele herinneringscultuur waarbij niet de godsdienststrijd centraal staat maar vrijheid, vaderland en patriottisme. Consensus is er wel bij de katholieken in de Zuidelijke Nederlanden (p. 169-174). Contemporaine geschiedschrijving en memoires, maar ook beeldende kunst benadrukt de lange traditie van vroomheid en probeert de religieuze troebelen af te doen als veroorzaakt door buitenlandse invloeden. Niet het lijden staat centraal maar de goede afloop, wat ook het onderwerp is van de schilderijen die opgenomen zijn in deze paragraaf.
In de afsluitende paragraaf vat Pollmann haar bevindingen in het kort samen en gebruikt ze de conclusies van haar betoog om aan te geven waarom latere pogingen tot samenwerking van Noord en Zuid tegen de Spanjaarden gedoemd waren te mislukken (p. 174-175).
Vragen:
- Veel bannelingen wisten zich in hun nieuwe omgeving op te werken binnen de lokale samenleving. Was dit typisch voor bannelingen die op religieuze gronden waren verhuisd, of zien we dit ook bij andere bannelingen?
- Er kon geen consensus bereikt worden tussen de diverse protestantse confessies. Was dit uniek vanwege de Nederlandse situatie, of zien we dit ook in andere landen?
Verband:
Het artikel van Pollmann vormt een uitbreiding op het thema van week 7. Prak bespreekt in hoofdstuk 16 de geloofsbeleving, maar niet zozeer de religieuze herinneringscultuur. Wel vermeldt Prak het ontstaan van een ‘stadsideologie zonder enige godsdienstige connotatie’ (p. 298), vergelijkbaar met de seculiere, a-confessionele herinneringscultuur bij Pollmann.Een ander verband is met readertekst 5 waar net als bij Pollmann aandacht wordt besteed aan hoe het recente verleden geclaimd kan worden in een religieuze context.
Beoordeling KAVV-analyse:
Judicium: onvoldoende/voldoende
Toelichting:
Het gekozen kerncitaat geeft goed weer hetgeen de auteur in de tekst betoogt. Het onderdeel ‘Argument’ is een correcte analyse van de gedachtegang/werkwijze van de auteur; er wordt ingegaan op de uitgangspunten van de auteur, het bronnenmateriaal en de structuur van het artikel. (Wellicht had iets compacter geformuleerd kunnen worden, maar dat is echt een klein detail.)
De geformuleerde vragen zijn relevant; ze sluiten aan bij de problematiek van deze (wetenschappelijke) tekst en zetten aan tot verdere reflectie op de stof. (Ik mis alleen een derde vraag, mogelijk per ongeluk weggevallen, daarom een ‘voldoende’ in plaats van een ‘goed’.)
De voornaamste verbanden met de overige teksten binnen het thema worden goed duidelijk gemaakt en op correcte wijze beargumenteerd, al neigt de uitwerking ervan naar de korte kant. Het artikel van Meijer Drees sluit ook aan bij dit artikel. Zowel Pollmann als Meijer Drees gaan in op negatieve beeldvorming en hoe deze gevolgen had voor de Opstand.
Ten slotte is de KAVV-analyse geschreven in correct Nederlands op het academische niveau dat verwacht mag worden van een bachelorstudent Algemene Cultuurwetenschappen.
Onderdeel 2 – Bronanalyse
Historische bron:
Jan van Hout, Opt ontset van Leyden. Lofsang (1602).
Soort bron:
Opt ontset van Leyden. Lofsang door Jan van Hout is een geschreven bron. Het betreft hier een liedtekst op rijm en gaat over de ontberingen van de burgers van Leiden tijdens het beleg van de stad door Spaanse troepen. Dit vond plaats in de periode van oktober 1573 tot oktober 1574. Er wordt een beeld opgeroepen van hoe de lokale bevolking onder erbarmelijke omstandigheden en met weinig hoop op redding toch had weten stand te houden. In die zin is het een bewust verslag van een historische gebeurtenis hetzij op een literaire en dus fictieve wijze vanuit het perspectief van de overwinnaar. Het had niet de intentie een objectieve verslaggeving te zijn.
Communicatieve context:
De auteur is Jan van Hout (1542-1609).1 Met een korte onderbreking was hij van 1564 tot aan zijn dood stadssecretaris van Leiden. De onderbreking had te maken met zijn reformatorische gezindheid waardoor hij van 1569 tot 1573 in ballingschap verbleef. Tijdens het beleg van Leiden behoorde Van Hout tot de groep standvastigen die niet wilde ingaan op de herhaalde pogingen van de Spaanse belegeraars om de stad zonder verzet aan hen over te geven. Na het beleg bleef hij naast zijn functie als stadssecretaris een vooraanstaande rol spelen in het publieke leven, onder andere op het gebied van de armenzorg en de komst van een universiteit. Ook op literair gebied deed hij van zich spreken.2
Veel van het werk geschreven door Jan van Hout is verloren gegaan, maar de bundel Der stadt Leyden Dienst-bouc met daarin deze liedtekst, is bewaard gebleven. Het Dienst-bouc verscheen in Leiden in het jaar 1602. Waarschijnlijk is de lofzang al eerder geschreven maar nooit gepubliceerd. Daarom valt het ook moeilijk te bepalen voor wie het bestemd was. Omdat Van Hout betrokken was bij de organisatie van rederijkerswedstrijden, waarvan sommige het beleg van Leiden tot onderwerp hadden bestaat de mogelijkheid dat hij de lofzang als een eigen bijdrage geschreven heeft zonder deze uiteindelijk in te zenden.3
Voor Jan van Hout was het beleg van Leiden in meerdere opzichten een belangrijke periode geweest. Hij hield zich op in de groep die van geen overgave wilde weten, maar wist als stadssecretaris ook hoezeer de bevolking te lijden had onder de Spaanse belegering. Met de tekst wijst hij erop dat het lijden niet voor niets is geweest. Het was een eerbetoon aan de stad en haar bevolking dat zij ondanks alle ontberingen hadden weten stand te houden. Herdenking en herinnering.
Positie van de informant:
Jan van Hout verbleef tijdens het beleg van Leiden zelf in de stad. Als stadssecretaris was hij goed op de hoogte van wat er omging in de belegerde stad. Zijn informatie was aldus in veel gevallen uit de eerste hand. Zoals eerder vermeld maakte hij deel uit van een groep standvastigen die niet wilden weten van een overgave van de stad aan de Spanjaarden. In een cruciale fase tijdens het beleg toen de spanningen hoog opliepen wist hij de rust te doen weerkeren en in het voordeel van de standvastigen te beslechten, door de betrokkenen te vragen hardop hun standpunten uit te spreken zodat hij ze kon notuleren. Dat weerhield diegenen die de stad wilden openen voor de Spaanse troepen, bevreesd dat ze waren dat dit hun later kon opbreken mocht het verloop van de Opstand wijzigen.4
Historische context van de bron:
Op diverse plaatsen in het boek Gouden Eeuw. Het raadsel van de Republiek van Prak kunnen we terecht om de bron in een historische context te duiden. In hoofdstuk 1 ‘Een roerige geschiedenis’ wordt geschreven over de gruweldaden gepleegd door Spaanse troepen indien ze erin slagen een belegerde stad binnen te vallen en hoe dit de opstandigheid en vastberadenheid van de opstandelingen alleen maar versterkt (25-29). De lofzang van Jan van Hout kan gezien worden als een voorbeeld hiervan. Verder valt uit hoofdstuk 9 ‘Sappelen’ te concluderen dat er weinig voor nodig was (laat staan een beleg) om grote groepen van de stadsbevolking aan de rand van hongersnood te brengen. Jan van Hout was een geletterd man die met vele dichters en schrijvers nauwe contacten onderhield, een nieuw metrum introduceerde, in het Nederlands schreef en een vader had die factor was geweest van een rederijkerskamer. Dit past helemaal in het plaatje wat Prak beschrijft in hoofdstuk 14 ‘De geletterde stad’.
Ook valt er een verband te leggen met readertekst 1 ‘De beeldvorming Nederland-Spanje voor en na de Vrede van Munster’ door Meijer Drees. Jan van Hout laat in zijn lofzang enkele stereotiepe beschrijvingen van Spanjaarden voorbij komen die Meijer Drees in haar artikel aanhaalt. In die zin is de bron een voorbeeld bij de readertekst.
Readertekst 5 ‘Claiming the past: history, memory, and innovation following the Christmas Flood of 1717’ door Sundberg laat zien hoe een recente ramp – in dit geval een overstroming – gedeeltelijk verklaard wordt in een religieuze context. Bij de lofzang wordt ook goddelijke voorzienigheid aangehaald en de bron kan ook hier gezien worden als een voorbeeld bij de readertekst.
Als laatste is er een verband met het artikel van Judith Pollmann. In haar betoog geeft Pollmann aan dat vanwege de vele onderlinge conflicten tussen de protestantse confessies er geen concensus bereikt werd in de zeventiende eeuw over hoe de Opstand geduid moest worden. Het leek eerder een competitie in wie het meest geleden had voor het goede doel. Daardoor ontstaat er een seculiere herinneringscultuur naast de religieuze. In dit geval zou de lofzang van Van Hout gezien kunnen worden als een voorbeeld van het lijden voor het goede doel.
Om de Lofzang door Jan van Hout verder goed te kunnen interpreteren is het nodig om over de volgende onderwerpen meer literatuur te zoeken:
- De ontberingen waarmee de Leidse bevolking te maken had (om duidelijkheid te verkrijgen waaruit dat lijden bestond en of iedereen in Leiden er in gelijke mate mee te maken had?).
- De receptie van de tekst na publicatie (om te herleiden of de lezers zich konden herkennen in het geschetste beeld door Jan van Hout).
- Andere bronnen over het Leids ontzet (om te zien hoe de tekst van Jan van Hout zich hiertoe verhield).
Beroordeling bronanalyse:
Puntentotaal: 21 / Eindcijfer: 8,4
Toelichting:
Er wordt een goede karakterisering gegeven van de geschreven aard van de bron waarbij enige aandacht is voor dit specifieke literaire genre (een lofzang in dichtvorm). Eventueel had erop gewezen kunnen worden dat deze tekst niet op zichzelf staat maar dat ‘Opt ontset van Leyden’ deel uitmaakt van een grotere publicatie. Er wordt daarbij correct gereflecteerd op de mate waarin deze bron ‘(on)bewust’ is. Het gaat hier inderdaad om een bewuste bron. Van Hout doet verslag van zijn (uiteraard zeer subjectieve) herinnering aan het lijden van de bevolking om deze herinnering levend te houden.
De communicatieve context is op zeer adequate wijze geschetst, waarbij aandacht is voor zowel de bestuurlijke activiteiten van de auteur als de sociale context (culturele/intellectuele kringen) waarin hij opereerde. Ook het doel (c.q. het geïntendeerd publiek) komt aan bod.
Het aspect ‘positie van de informant’ is voldoende weergegeven. Er had uitgebreider kunnen worden gereflecteerd op de positie van Van Hout en wat dit zegt over de betrouwbaarheid de bron. Hij was inderdaad zelf ooggetuige van de gebeurtenissen die hij beschrijft. Dit wil niet zeggen dat we het gedicht kunnen beschouwen als een nauwkeurig historisch verslag van de gebeurtenissen. Enerzijds is er de ideologische component (Van Hout heeft vooral een bepaalde herinnering willen oproepen, bovendien in literaire vorm), anderzijds zit er nogal wat tijd tussen het beleg van Leiden (1573-1574) en de eigenlijke publicatie waardoor mogelijk vertekening kan zijn opgetreden. Wanneer het gedicht geschreven is, is inderdaad niet zeker – de uiteindelijk publicatie is in ieder geval ruim nadien verschenen.Tot slot is de historische context zeer goed uitgewerkt; veel verbanden tussen de literatuur en de historische bron worden aangestipt en helder beargumenteerd. De onderwerpen voor eventueel vervolgonderzoek zijn relevant en getuigen van inzicht in de problematiek. In zijn algemeenheid zijn bij de bronanalyse relevante aanvullende publicaties/bronnen benut.
‘Hout, Jan van’ in: Nijhoffs Geschiedenislexicon. Nederland en België (’s-Gravenhage 1981) 268. ↩
‘Hout (Jan van)’, Biographisch woordenboek der Nederlanden, http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/vdaa/#page=514&accessor=accessor_index&sou=&accessor_href=http%3A%2F%2Fresources.huygens.knaw.nl%2Fretroboeken%2Fvdaa%2Faccessor_index%2Findex_html%3Fpage%3D277%26source%3Daa__001biog01_01.xml%26id%3Daccessor_i, laatst geraadpleegd op 29 juni 2022. ↩
Johan Koppenol , ‘Jan van Hout en de Leidse Rederijkers’ (2009) https://oudleiden.nl/werkgroepen/jan-van-hout-archiefonderzoek/jvh-lezingen/johan-koppenol-de-leidse-rederijkers, laatst geraadpleegd op 29 juni 2022. ↩
Anton van der Lem, ‘Hout, Jan van’ https://dutchrevolt.leiden.edu/dutch/personen/H/Pages/houtjanvan.aspx, laatst geraadpleegd 29 juni 2022. ↩