Omdat ik tijdens de studie Algemene cultuurwetenschappen regelmatig merk dat enige bijbelkennis wel handig is, ben ik maar weer eens met dit ‘boek der boeken’ begonnen.
Nadat Laban en Jakob een overeenkomst hebben gesloten vertrekt Laban de ochtend erna terug naar huis. Jakob trekt ook verder met zijn gevolg richting huis, maar dan de andere kant op. Hij maakt zich zorgen of zijn broer Esau nog steeds rancuneus is vanwege de misleiding aan het bed bij hun vader Isaak. Hierdoor verkreeg Jakob de zegen van Isaak, en niet de oudste broer Esau. Misschien is Esau na al die jaren het voorval niet vergeten en op wraak uit zodra hij hoort van de terugkeer van Jakob. Wanneer Jakob een bode naar Esau stuurt om zijn komst aan te kondigen en het antwoord van Esau is dat hij Jakob tegemoet zal rijden met vierhonderd man, stelt dat Jakob niet echt gerust.
Hij besluit om zijn gevolg te splitsen in twee kampen, zodat wanneer Esau besluit hem aan te vallen in ieder geval de helft zal weten te onstnappen. Verder verzamelt hij een groot aantal dieren dat een eind vooruit zal rijden en dient als geschenk voor Esau om hem van gedachten te doen veranderen in het geval hij kwade plannen heeft. De knechten die met de kudde vooruit rijden drukt hij op het hart Esau duidelijk te maken dat hij hem als zijn heer beschouwt, ondanks de eed van hun vader die eigenlijk afdwingt dat Esau de knecht is van Jakob.
In de vroege ochtend van de dag dat ze waarschijnlijk Esau zullen ontmoeten helpt Jakob zijn gevolg met het oversteken van de rivier Jabbok. Er is dan een vreemde overgang in het verhaal, want van de ene op de andere zin is hij plots in gevecht met ‘een ander’:
Maar zelf bleef hij achter, helemaal alleen, en er worstelde iemand met hem totdat de dag aanbrak. Toen de ander zag dat hij het niet van hem kon winnen, raakte hij Jakobs heup aan, en daardoor raakte Jakobs heup tijdens die worsteling ontwricht. Toen zei de ander: ‘Laat mij gaan, het wordt al dag.’ Maar Jakob zei: ‘Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.’
Genesis 32, 12-32
De ander blijkt een engel (of God?) te zijn, en deze vraagt hem hoe hij heet. Vervolgens krijgt Jakob te horen dat zijn naam voortaan Israël zal zijn, ‘want je hebt met God en mensen gestreden en je hebt gewonnen’. Daarna zegent de ander Jakob/Israël. Jakob noemt de plaats Peniël omdat hij daar oog in oog heeft gestaan met God en in leven is gebleven.
Als laatste volgt er nog een weetje:
Jakob liep mank. Omdat de ander hem had aangeraakt bij de spier die boven het heupgewricht ligt, eten de Israëlieten de heupspier niet, tot op de dag van vandaag.
Genesis 32, 33