Eerder had ik hier al geschreven hoe het mij verging met het doornemen van de studiestof bij de cursus Inleiding filosofie 1 waarmee ik nu bezig ben. Moeizaam en tijdrovend. Ook dit weekend en vanavond weer worstel ik me met vallen en opstaan (voornamelijk lezen en herlezen) door de Griekse filosofie. Bij Aristoteles aangekomen lezen we hoe deze zich op bepaalde gebieden afzet tegen de stellingen van zijn leermeester Plato. Hij verwijt Plato vooral het introduceren van een ideeƫnleer die zich naast de zintuiglijke realiteit zoals wij die ervaren zou bestaan. Hiermee maakt Plato het voor ons nog ingewikkelder om de wereld te begrijpen dan het al is.
Op zich kan ik dat wel volgen, maar de verwarring slaat toe wanneer er in het handboek stilgestaan wordt bij de definities van substantie, accidenten, materie en vorm die Aristoteles hanteert. Hoe ik probeer er vat op te krijgen, telkens ontglipt het me wanneer ik eindelijk denk het begrepen te hebben. Zelfs wat mij meestal wel helpt, het visualiseren, lukt niet.
Hierboven heb ik getracht enkele elementen uit de beschrijving met elkaar in verband te brengen, maar toch lijkt het dan weer niet te kloppen als ik de tekst opnieuw teruglees.
Wat zijn dan die substanties, die vaste elementen in de wereld? Het antwoord van Aristoteles is ontstellend eenvoudig: het zijn de tastbare, zintuiglijke dingen. Een substantie is altijd een ‘dit’ (Gr. tode ti), d.w.z. een concreet aanwijsbaar object en nooit een algemeenheid. Op de eerste plaats gaat het om individuele levende wezens zoals deze mens (Socrates, Jan) en deze hond, of om natuurlijke lichamen (deze steen, de zon, de maan, de planeten), maar ook artefacten (deze tafel, dit mes) zijn substanties.
p.51, Wijsbegeerte, Antoon Braeckman (red.)
[…]
Elk concreet ding ontstaat, doordat er een bepaalde vorm wordt opgelegd aan de materie die in zichzelf volstrekt onbepaald, maar wel volstrekt bepaalbaar is. De zuivere materie moeten we zien als een limietbegrip dat we van elke mogelijke bepaaldheid ontdoen. Van zodra immers de materie ook maar iets van bepaaldheid ontvangt (b.v. kwantiteit of massa), is ze al door een zekere vorm bepaald. De vorm van zijn kant is volledig aan de materialiteit ontheven. Aristoteles beschouwt de vorm als het ‘wezen’ van de dingen, een universeel begrip dat aangeeft wat het inhoudt een ‘mens’, een ‘paard’, een ‘planeet’, een ‘mes’ te zijn. Het gaat hier meer bepaald om de klassen en soorten van zijnden die universeel zijn en in de concrete dingen tot uiting komen. De concreetheid van de substanties (ongeacht de accidenten) is te wijten aan hun materialiteit, zodat Aristoteles kan zeggen dat het wezen bestaat in ‘de substantie, ontdaan van de materie’.
Ik worstel voorlopig vrolijk verder totdat het kwartje hopelijk een keertje valt en ik de basisgedachten van Aristoteles over substantie wat beter begrijp.