20211031

Het weekend staat meestal volledig in het teken van todo-lijstjes afwerken. Voor vandaag stond er onder meer voor mij op het programma om de laatste walnoten te rapen en de bladeren van het gazon te harken. Een klusje waar toch minimaal drie uur voor uitgetrokken moet worden. De vijver had ik gelukkig vorige week al zo goed als helemaal bladervrij gemaakt, dus daar hoefde ik niet opnieuw veel tijd aan te besteden. De overige taken waren voor binnen, zoals stofzuigen en koken.

De ochtend had ik gereserveerd voor mijn studie. Ondanks dat ik pas ergens in januari volgend jaar een volgend tentamen heb was ik toch wat achter geraakt op het schema dat ik voor ogen had. Momenteel is het voor de verandering erg druk op het werk en ook de resterende weken van dit kalenderjaar zal dit wel zo blijven. Dus het studeren schiet er soms bij in doordeweeks. Na het ‘Ter inleiding’ van de bundel Veelvormige dynamiek. Europa in het ancien régime 1450-1800 dat ik gister had samengevat was vandaag hoofdstuk 1 aan de beurt, geschreven door Maarten Duijvendak met als titel ‘Bevolking, economie en sociale verhoudingen. Divergente ontwikkelingen in Europa’.

Ik ben tot ergens halverwege gekomen. Het is taaie stof en ik moest me goed concentreren om de hoofd- en bijzaken goed uit elkaar te houden. Waarschijnlijk zal ik er later nog een keer met de stofkam doorheen moeten om het nog kernachtiger te krijgen. Een tijdrovend karwei blijft het, maar het is een manier die me tot nu toe meestal goede resultaten geeft. Voorlopig zie ik geen reden om van studeermethode te wijzigen. Het blijft een hobby naast mijn werk en een echte deadline heb ik niet. Ik wil gewoon mezelf verdiepen in de leerstof en er wijzer van worden.

Tweede feodaliteit

Interessant vond ik de uiteenzetting over de zogenaamde ’tweede feodaliteit’. Het was een kenmerkend verschil tussen West- en Oost-Europa. Terwijl in het Westen de feodaliteit zo goed als verdween, geraakte juist tijdens de vijftiende tot de achttiende eeuw een groot deel van de bevolking in het Oosten in een situatie van lijfeigenschap. Om deze twee fenomenen uit elkaar te houden, spreekt men in het Westen over ‘horigheid’ en blijft de term ‘lijfeigenschap’ voorbehouden aan de variant in het Oosten.

Naast enkele overeenkomsten zijn er toch vooral veel verschillen. Zo moesten de lijfeigenen in het Oosten veel meer en langer op het domein van de heer werken. Dat kon soms oplopen tot een volledige week. Het was tevens gebruikelijk dat zij hiervoor de noodzakelijke gereedschappen en trekdieren meebrachten. Verder hadden de heren veel macht doordat het centrale bestuur niet in staat was juridische rechten en taken naar zich toe te trekken, iets waartoe de centrale overheid in het Westen wel in staat bleek te zijn.

De paragraaf sluit af met de kanttekening dat een regelmatige gesuggereerde samenhang tussen stijgende graanprijzen en deze opkomst van lijfeigenschap in Oost-Europa niet valt te bewijzen. Er is meer onderzoek nodig om een betere verklaring te vinden voor deze tweede feodaliteit. Dit sluit aan bij waar al in het ‘Ter inleiding’ op werd gewezen:

Nagenoeg alle in dit boek aan de orde gestelde onderwerpen en problemen kunnen worden beschouwd als main issues in de geschiedschrijving over het ancien régime, waarover de vakwetenschappelijke discussie in de regel volop gaande is. […] De lezer dient dus goed te beseffen dat er geen ‘definitieve’ interpretaties (kunnen) worden geboden.
[p.28]

Waarvan akte.

Geef een reactie