We gaan terug in de tijd naar het jaar 1939. En wel voor de wereldtentoonstelling. Die werd gehouden op drie plaatsen zo lees ik op wikipedia. Of misschien is het beter te zeggen dat er meerdere tentoonstellingen waren die beschouwd werden door het comité dat hierover gaat om in aanmerking te komen als een wereldtentoonstelling:
- Te New York, zie New York World’s Fair (1939)
- Te San Francisco, zie Golden Gate International Exposition
- Te Luik, zie Exposition internationale de la technique de l’eau de 1939
Het artikel op de site van de Maand van de Geschiedenis besteedt aandacht aan het Nederlands paviljoen op de World’s Fair in New York. Auteur is de historicus Milan van Lange die momenteel zijn proefschrift afrondt bij het NIOD en de Universiteit Utrecht.
Eerder dit jaar las ik het boek De duizelingwekkende jaren van Philipp Blom waarin ook een wereldtentoonstelling voorbij komt. Die van Parijs in 1900. Een algemeen thema was volgens Blom de nadruk op het verleden:
De nationale paviljoens lieten duidelijk zien welk beeld Europa en de Verenigde Staten van zichzelf wensten uit te dragen, want met uitzondering van Finland (aanwezig met een golvend art nouveau-gebouw) hadden alle landen ervoor gekozen zichzelf te presenteren met pastiches op historische bouwstijlen […] De identiteit van een land, zo suggereerden deze gebouwen, bestond uit een ver verleden, of dat nu in de oude naties was of in de Nieuwe Wereld.
De duizelingwekkende jaren, p.21–22
Inmiddels zijn we negendertig jaren verder en is er gekozen voor een complete andere insteek, aldus De Lange:
Onder het officiële motto ‘Building the World of Tomorrow’ richtten de tentoonstellingen van Amerikaanse (veelal commerciële) deelnemers zich vooral op een ideaal toekomstbeeld, waarin het verleden nauwelijks een rol leek te spelen.
Maar, vervolgt De Lange: “Voor de organisatie van de Nederlandse deelname was dat anders.” Nederland zat namelijk met een dilemma. In een tijd dat er in Amerika een overwegend anti-koloniale stemming heerste moest het deelnamecomité ervoor zien te zorgen dat de koloniën en de rol van de Nederlandse regering op een juiste manier ingebed werden in het beeld van een vooruitstrevende en moderne samenleving. De oplossing werd gevonden in het gebruik van tradities.
Simpel gezegd kon men op het Nederlandse paviljoen twee invullingen zien van hoe tradities een rol spelen in het moderniseringsproces. Het gebouw zelf was modern van bouw met alleen een ietwat afwijkende traditionele klokkentoren. Dit bevestigde het beeld van moderniteit en traditie die hand in hand zouden gaan. Maar eenmaal binnen in het paviljoen zou het voor de oplettende bezoeker duidelijk moeten worden dat oud-Hollandse tradities zoals klompen, tulpen, windmolens en kaasmeisjes, een soort van opmaat of voorlopers waren naar de moderne samenleving die Nederland in 1939 was, terwijl dat voor de overzeese gebiedsdelen heel anders was.
Hier zag men ook vele traditionele ambachten en gebruiken voorbijkomen, maar deze werden juist nadrukkelijk gepresenteerd als zijnde hindernissen op diezelfde weg naar modernisering. Nederland had de rol op zich genomen om door middel van modern bestuur en onderwijs de inlandse bevolking uit deze ‘stilstand’ te halen. Zagen we dus de Nederlandse tradities als betekenisvol en meebewegend, de inlandse tradities werden neergezet als stagnerend.
Milan de Lange vraagt zich op het eind van zijn artikel af of er iets te leren valt van deze gepresenteerde manier op de New York World’s Fair voor wat betreft onze hedendaagse omgang met tradities. Zijn antwoord waar ik me helemaal in kan vinden:
Als er dan iets is dat traditionele figuren, symbolen, en gebruiken enige betekenis kan blijven geven in het heden, dan is dat wel bereidheid tot in- en aanpassing aan de maatschappij van nu.
~ ~ ~
In oktober schrijf ik regelmatig een blogpost naar aanleiding van de artikelen op de site van de Maand van de Geschiedenis rond het thema van 2020: Oost/West.