Eerste deel – Achtendertigste hoofdstuk:
Hetwelk handelt over de merkwaardige redevoering die Don Quichot hield over de wapenen en de letteren
Een ultrakort hoofdstukje waarin Don Quichot verder gaat met zijn uitleg over waarom in zijn ogen de krijgsman hoger gewaardeerd dient te worden dan de man die leeft van zijn pen.
We waren gebleven bij wie de grootste armoede te verduren heeft. Ook hier is het de krijgsman die volgens Don Quichot altijd aan het kortste eind trekt. Soldij wordt hem vaak in het vooruitzicht gesteld om uitbetaald te worden na een volgende overwinning, waarbij het maar de vraag is of hij niet voortijdig sneuvelt tijdens het gevecht alvorens hij zijn welverdiende doch ongetwijfeld karige beloning in ontvangst kan nemen. En tot die tijd moet hij maar zien hoe hij in de open natuur onder de meest barre omstandigheden weet te overleven.
Er is echter een vraagstuk in dit vergelijkend warenonderzoek waar Don Quichot ook niet goed raad mee weet en dat is wie van de twee uiteindelijk onontbeerlijk is:
[…] de letteren [zeggen] dat zonder haar de wapenen geen stand zouden kunnen houden, omdat ook de oorlog zijn wetten heeft en daaraan onderworpen is, en de wetten behoren tot het gebied van de letteren en geletterden. Hiertegen stellen de wapenen dat de wetten zonder hen geen stand kunnen houden; want met de wapenen worden gemenebesten verdedigd, koninkrijken in stand gehouden, steden verdedigd, wegen beveiligd, de zeeën van zeerovers gezuiverd; [p.281]
Uiteindelijk is het vooral het grote risico van het leven te verliezen dat Don Quichot benadrukt als het voornaamste verschil tussen de krijgsman en de schrijver want, zo luidt zijn redenering, beiden moeten op z’n minst evenveel moeite doen en ontberingen ondergaan (de krijgsman een beetje meer), maar het is de krijgsman die daarbij ook nog eens vroegtijdig de dood kan vinden.
Wat volgt zijn enkele levendige voorbeelden van strijdtonelen die aan moeten tonen hoe gevaarlijk het leven van een krijgsman is, waarbij Don Quichot volkomen onverwachts in een melancholische bui raakt en terugverlangt naar ‘die gezegende eeuwen welke nog de schrikkelijke razernij der diabolische schietwerktuigen niet kenden’. Ik moest meteen denken aan een lied van Roger Waters getiteld The bravery of being out of range toen Don Quichot verderging en de laffe daad beschreef van zo’n schutter die de strijd slechts op afstand aangaat:
[…] wellicht afgeschoten door een man die van schrik vluchtte bij de schittering van het vuur toen hij de vervloekte machine deed ontbranden – die in een enkelen tel de gedachten en den levensdraad verbreekt en afsnijdt van een mens die verdiende nog jaren te leven. [p.281]
Het is voor hem reden om soms te twijfelen aan de keuze van zijn dolend ridderschap, wetende dat ‘kruit en lood’ hem zomaar ‘de gelegenheid kunnen ontnemen naam en faam op gans de bekende aarde te verwerven’. Tegelijkertijd weet hij ook dat mits het hem lukt aan dit lot te ontsnappen hij veel meer eer zal oogsten omdat hij zich aan groter gevaren heeft blootgesteld dan dolende ridders uit voorbije eeuwen.
Ziedaar weer een staaltje logica van Don Quichot die de tafelgenoten opnieuw met medelijden vervuld daar zij allemaal overtuigd zijn van de intelligentie van onze held, behalve wanneer hij verloren raakt in de curieuze overtuiging dat er voor hem slechts één roeping is weggelegd, en wel die van het dolend ridderschap.
Voor de verandering eindigt ook dit hoofdstuk met een vooraankondiging van een volgend verhaal. Ditmaal is het de laatst aangekomen gast, die wij nog steeds niet anders kennen dan als ‘de gevange’, die verzocht wordt om uit te doeken te doen hoe zij (want hij was in gezelschap van de moorse vrouw met de naam Zoirada) hier beland waren geraakt.