20707 – zaterdag

Wat is cultuurgeschiedenis?

Kinderspelen, 1560 – Pieter Bruegel de Oude

De readertekst die qua cursusstructuur volgt op twee hoofdstukken uit De duizelingwekkende jaren door Philipp Blom is ditmaal een hoofdstuk uit het boek Wat is cultuurgeschiedenis, geschreven door Peter Burke. In de inleiding begint Burke met te zeggen dat cultuurgeschiedenis ooit als het ‘stiefkindje onder de historische vakgebieden’ gezien werd, maar dat het in de jaren zeventig herondekt werd. In zijn boek gaat hij nader in op deze herontdekking, maar in de readertekst beperken we ons tot een overzicht van wat cultuurgeschiedenis grofweg inhoudt en hoe het zich ontwikkelt heeft door de jaren heen. Hiervoor onderscheidt Burke vier fasen:

  • De ‘klassieke fase’ in de negentiende en begin twintigste eeuw.
  • De fase van de ‘sociale kunstgeschiedenis’ die in de jaren dertig van de vorige eeuw begon.
  • De ontdekking van ‘de geschiedenis van de volkscultuur’ in de jaren zestig van de vorige eeuw.
  • De ‘nieuwe cultuurgeschiedenis'1

De klassieke fase

Deze periode wordt als klassiek gekarakteriseerd omdat de cultuurhistorici zich voornamelijk beperkten tot de geschiedenis van de klassieke oudheid en de klassieke canon van meesterwerken uit onder meer kunst, literatuur en filosofie. Ze richtten zich bovenal op de verbanden tussen de verschillende kunsten en gingen op zoek naar de relatie van bepaalde kunstvormen met de ‘Zeitgeist’ of ’tijdgeest’.

Twee van de bekendste representanten zijn de Zwitser Jacob Burckhardt (1818-1897) en de Nederlander Johan Huizinga (1872-1945). Van Burckhardt is Die Kultur der Renaissance in Italien een standaardwerk. Tijdens mijn studie Geschiedenis (1989-1993) heb ik een tweedehands exemplaar op de kop weten te tikken en heb het toendertijd in één ruk uitgelezen ondanks dat het slechts zijdelings aan bod kwam. Nooit spijt van gehad.

Johan Huizinga was volgens Burke zowel kritisch over Burckhardt(s interpretatie van de Renaissance) doch tevens een aanhanger van zijn methode die vooral intuïtief was. Na grondige bestudering van de kunst en literatuur uit het onderhavige tijdvak dat zijn interesse had kwam hij vervolgens met algemene uitspraken onderbouwd door voorbeelden, anekdoten en citaten. Dit alles wist hij in zeer levendig proza te verwoorden, vandaar dat ik het een genot vond hem te lezen.

Huizinga zelf wordt door Burke beschreven als iemand van de brede visie, zowel qua geografische reikwijdte alsook de historische periodes waarin hij zich verdiepte. Burke haalt het essay De taak der cultuurgeschiedenis (1929) aan, waarin Huizinga uitlegt ‘dat het voornaamste doel van de cultuurhistoricus dient te zijn een beeld te geven van cultuurpatronen’.

Hij bedoelde daarmee dat cultuurhistorici dienen te proberen de karakteristieke gedachten en sentimenten van een tijdperk te beschrijven, alsmede de uitdrukking en belichaming daarvan in literatuur en beeldende kunst. Huizinga betoogde dat de historicus deze culturele patronen blootlegt door thema’s, symbolen, sentimenten en vormen te bestuderen.

[p.21 – Wat is cultuurgeschiedenis?]

Mij sprak dat lang geleden al aan, en nu opnieuw tijdens het bestuderen van deze readertekst. Dus niet geheel toevallig heb ik onlangs van mijn opgespaarde boekenbonnen onder andere het boek Een wereld vol patronen – De geschiedenis van kennis door Rens Bod aangeschaft. Op de achterkaft staat de volgende samenvatting: Het idee dat de wereld kan worden begrepen aan de hand van patronen en onderliggende principes is een van de belangrijkste inzichten van de mens.

Een bekend werk waarin Huizinga zijn gepropageerde aanbevelingen al eerder in de praktijk bracht is Herfsttij der Middeleeuwen (1919). Dat boek heb ik helaas nog niet gelezen. Wel heb ik een heel fraai geïllustreerd exemplaar in mijn boekenkast staan waarvan ik zeker weet dat het gedurende mijn huidige studie cultuurwetenschappen vast wel ergens op de leeslijst gaat komen.

Wat ik nog interessant vind te vermelden is dat Burke aangeeft dat hoewel Huizinga zich op vormen en patronen richt, dat dit niet wil zeggen dat er geen aandacht is voor de mens. Zelf heeft Huizinga dat als volgt omschreven:

“Welk idee kunnen we ons van een tijdperk vormen als we geen mensen zien? Als we slechts algemene beschrijvingen geven, laten we een woestijd zien die we geschiedenis noemen.”

[p.22 – Wat is cultuurgeschiedenis]

De sociale kunstgeschiedenis

Tijdens de klassieke periode kwamen niet alle belangrijke bijdragen vanuit de traditionele geschiedkundige faculteiten maar waren het ook academici uit andere disciplines die zich op het cultuurhistorische pad begaven. Bekende voorbeelden zijn de Duitse sociologen Max Weber met Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus (1904) en Norber Elias met Über den Prozess der Zivilization (1939). Een vreemde eend in de bijt, maar wel eentje met verreikende invloed was Andy Warburg (opnieuw een Duitser). Als bemiddelde bankierszoon had hij ervoor gekozen om af te zien van een erfenis en zich te voorzien van een toelage die hem in staat stelde alle boeken te kopen die hij voor zijn studie meende nodig te hebben. Gaandeweg verzamelde hij niet alleen een enorme boekenverzameling om zich heen maar ook een erudiet gezelschap wetenschappers ‘die een diepgaande belangstelling voor zowel de geschiedenis van symbolen als voor de klassieke traditie deelden’. Zij kwamen bijeen in zijn bibliotheek in Hamburg die later verhuisde naar Londen om niet in handen te vallen van de nazi’s in Duitsland.

De opkomst van Hitler en het nationaalsocialisme leidde ertoe dat veel wetenschappers die reden had bevreesd te zijn dat zij hun wetenschappelijke activiteiten niet konden voortzetten verhuisden naar Engeland of de Verenigde Staten. De invloed op de bestudering van cultuurgeschiedenis in beide landen was ingrijpend. Door de komst van de Europese cultuurhistorici vond er een verschuiving plaats in het intellectuele debat van ‘civilization’ of beschaving, naar ‘culture’ wat buiten het Europese vasteland nog niet echt gangbaar was op enkele uitzonderingen na (ook weer, merkwaardig genoeg, veelal van buiten de historische faculteit). Het waren de zogenaamde exil-wetenschappers die de relatie tussen cultuur en samenleving op de agenda wisten te zetten. In Engeland waren het drie Hongaren die een cruciale rol speelden: de socioloog Karl Mannheim en de kunsthistorici Arnold Hauser en Frederick Antal.

De geschiedenis van de volkscultuur

In Duitsland was altijd al veel aandacht voor de traditie van volksliedjes, volkssprookjes, volksdansen, volkse rituelen en ambachtskunst. Alleen werd deze geschiedschrijving voornamelijk overgelaten aan amateurs, folkloristen en antropologen. Pas in de jaren zestig van de vorige eeuw werd het een serieus aandachtsgebied. The Making of the English Working Class (1963) door Edward Palmer Thompson is een goed voorbeeld. Naast de gebruikelijke analyse van de rol die economische en politieke veranderingen spelen, geeft Thompson een kleurrijk overzicht van het dagelijks leven van ambachtslieden en bijvoorbeeld de symboliek van voedsel. Het boek had veel invloed op jongere historici en het beperkte zich niet alleen tot Engeland, maar ver daarbuiten.

De verklaring die Burke geeft voor de hernieuwde belangstelling voor de volkscultuur is tweezijdig, een interne en een externe:

  • intern: het was een reactie op een te eenzijdige focus op de geschiedenis waar hoofdzakelijk politiek en economie een hoofdrol hadden en de ‘gewone mens’ nauwelijks aan bod kwam;
  • extern: de opkomst zou samenvallen met de opkomst van ‘culturele studies’ die internationaal succes had en het leek dat deze vorm van geschiedschrijving meer recht zou doen aan de snel veranderende wereld.

Burke sluit het hoofdstuk af met de constatering dat net zoals bij de klassieke cultuurhistorische traditie en de marxistische (sociologische) aanpak, ook de geschiedschrijving van de volkscultuur problemen met zich meebracht. Welke dat zijn hoop ik in mijn verdere studie te ontdekken want het is natuurlijk wel een cliffhanger om zo een readertekst af te sluiten.


Microblogging op twitter: 

[7:02 AM] “But for all its hypocrisies, woke messaging on the whole isn’t worthless. It tells us something important about people’s shared desires.” => The culture war is real. And woke ads are a victory. — mother jones



  1. Deze stroming komt in de readertekst niet aan bod. 

Geef een reactie