Een ‘feest’ van herkenning

Eerste deel – Zesendertigste hoofdstuk:

Hetwelk handelt over andere merkwaardige gebeurtenissen die in de herberg plaats vonden

Nu het verhaal van de Ongepast Nieuwsgierige is afgelopen kunnen we verder met de avonturen van Don Quichot. Zou je denken. Ware het niet dat die in diepe rust is na zijn heroïsche strijd met de wijnzakken van de herbergier. Gelukkig verwelkomt die laatste op dat moment een nieuwe groep reizigers. Het middelpunt wordt gevormd door een gesluierde vrouw die blijkbaar aan het eind van haar krachten is en een gemaskerde man die geen goed woord voor haar over heeft. Een en ander zorgt voor een ongemakkelijke sfeer in de herberg.

Dorotea kan het gezucht en gesteun van de vrouw niet langer aanhoren en biedt haar aan om tot hulp te zijn. Zij krijgt echter geen reactie. Zelfs niet na enig aandringen omdat haar toch wel duidelijk is dat de vrouw hulpbehoevend is. Het ontlokt haar begeleider de uitspraak dat het weinig zin heeft want als zij al zou spreken zouden het allemaal leugens zijn. Nu reageert de vrouw als door een adder gebeten en verwijt de man dat juist hij het is die men tot leugenaar kan bestempelen.

De ontstane woordenwisseling zorgt voor een kettingreactie. Cardenio die zich afgezonderd had meent de stem van de vrouw te herkennen en roept wie er is gearriveerd. De vrouw raakt bijna buiten zinnen bij het horen van de stem van Cardenio en staat op om hem te zoeken. Iets wat de man uit alle macht probeert te verhinderen. In de schermutseling verliezen beide hun gezichtsbedekking. Dorotea valt in katzwijm als zij de man herkent. Om haar bij te brengen is de pastoor genoodzaakt haar sluier af te nemen, want ook zij had haar gelaat toegedekt bij het vernemen van de komst van de nieuwe bezoekers. En ditmaal was het de man die volkomen verrast is als hij haar meent te herkennen. Om het feest van herkenning compleet te maken komt Cardenio de kamer binnengestormt en kan zijn eigen ogen niet geloven als hij daar zowel de man als de vrouw ziet waarvan hij niet gedacht zou hebben hen ooit nog te zullen ontmoeten.

Hoe zit het met jullie geheugen? Enig idee wat hier aan de hand is? Laat ik deze keer niet zo flauw doen als in mijn vorige blogpost en een tipje van de sluier (😉) oplichten. Hiervoor moeten we terug naar hoofdstuk 24 waar de man in de bergen zijn intrede doet. Het is de man die we later leren kennen als Cardenio.

In de hoofdstukken die volgen doet hij zijn verhaal over hoe hij verliefd wordt op Luscinda maar zijn voorgenomen huwelijk met haar tijdelijk moet uitstellen om te gaan dienen bij een voornaam edelman. Daar raakt hij bevriend met de zoon des huizes. Deze Don Fernando is een echte vrouwenversierder en heeft zijn zinnen gezet op een schone boerendochter die hij alleen in bed weet te praten door te beloven met haar te trouwen. Na de daad gaat hij er echter met hulp van Cardenio vandoor om zich een tijdje schuil te houden. Helaas voor Cardenio raakt Don Fernando tot over zijn oren verliefd op Luscinda die hij dwingt met hem te trouwen. Vanuit de coulissen is Cardenio getuige van het huwelijk en trekt zich terug als kluizenaar nadat hij met eigen oren hoort dat Luscinda het ja-woord geeft. Dat zijn eigen ogen niet zien dat zij daarbij een brief in de handen van Don Fernando duwt die daarop verbouwereerd in een stoel zakt is dan wel weer jammer. Het had hem en Luscinda waarschijnlijk een hoop leed bespaard. En misschien ook Don Fernando en Dorotea. Maar dan hadden wij weer niet kunnen genieten van deze smeuïge verwikkelingen.

De setting is nu compleet. Don Fernando heeft Luscinda in zijn armen die bezweken is bij het aanhoren van de stem van haar geliefde Cardenio. Dorotea (de schone boerendochter) ligt in de armen van de pastoor nadat zij een flauwte heeft gekregen bij het zien van Don Fernando waar zij al die tijd naar op zoek was geweest om haar liefde voor hem te tonen nadat hij zo spoorloos was verdwenen. En Cardenio staat als aan de grond genageld bij het zien van hen allen.

Uiteindelijk is het Dorotea die, eenmaal weer bij zinnen zich aan de voeten van Don Fernando werpt en een lange monoloog houdt waarbij zij hem duidelijk maakt dat het noodlot hen hier gebracht heeft en dat zij voorbestemd zijn voor elkaar, net zoals Cardenio en Luscinda voor elkaar zijn voorbestemd.

Laat mij, heer Don Fernando, om der wille van wat gij u zelf verschuldigt zijt ook al zoudt ge het om geen andere reden doen, laat mij gaan tot de muur waarvan ik de klimop ben; tot de steun van wie uw belagen en dreigen, uw beloften en geschenken mij niet konden losmaken. Zie hoe de Hemel mij langs vreemde en ons onbekende wegen weer tot mijn ware echtgenoot heeft teruggevoerd; gij weet door talloze dure ervaringen zeer wel dat alleen de dood in staat zou zijn mij hem te doen vergeten.

Don Quichot, p.269

De overige aanwezigen kunnen niet anders dan instemmen met de welsprekendheid van Dorotea en de oprechte droefenis die zij toont tijdens haar smeekbedes aan het adres van Don Fernando laat niemand onberoerd. Ook Don Fernando niet. Heel even dreigt het alsnog tot een fataal handgemeen te komen als Luscinda zich openlijk uitspreekt voor haar liefde voor Cardenio maar het loopt gelukkig met een sisser af opnieuw door tussenkomst van Dorotea die zich nog krampachtiger aan de benen van Don Fernando vastklampt en op hem in blijft praten.

Ik vraag u om Godswil en smeek u om uwentwille, laat deze kennelijke ontgoocheling uw toorn niet verhogen, maar laat ze veeleer zo bedaren daat ge in alle rede en rust deze twee minnaars toestaat in vrede te leven zonder dat ge het verhindert, en zolang het de Hemel behagen zal hun die rust te gunnen

Zo krijgen we voor de verandering eens een eind goed al goed momentje. Al is het natuurlijk de vraag voor hoelang. De reizigers zijn ver van huis en een verdieping boven hen ligt Don Quichot te slapen. Als ik hen was zou ik even proberen te genieten van de betrekkelijke rust nu het nog kan.

~ ~ ~

Geef een reactie