Een gladde jongen met gladde praatjes
Eerste deel – Derde hoofdstuk:
Waarin wordt verhaald op welke dwaze wijze Don Quichot zich ridder deed slaan
Nauwelijks heeft Don Quichot zijn maaltijd achter de kiezen of hij wordt alweer gekweld door de gedachte dat hij nog steeds niet tot ridder is geslagen. In de waan dat de herbergier een ware kasteelheer is verzoekt Don Quichot hem of hij bij het krieken van de ochtend de ridderslag kan uitdelen. Na enige aarzeling besluit de herbergier het spel mee te spelen omdat hij het ‘vermoeden had dat het zijn gast in het hoofd haperde’.
Ridderslag:
Een ridderslag of accolade is het verlenen door een (adellijk) heer van de ridderlijke waardigheid door middel van het leggen van diens zwaard op beide schouders van een persoon. Het woord ‘accolade’ verwijst hierbij ook naar de omhelzing die iemand die de ridderslag kreeg van degene die hem tot ridder sloeg tijdens de ceremonie.
[Wikipedia]
Alvorens het zo ver is wil Don Quichot gedurende de nacht een wake houden in de kapel van het kasteel. Bij gebrek aan een kapel (zogenaamd onlangs afgebroken om een nieuwe te laten bouwen) wordt besloten dat hij in plaats daarvan de wacht kan houden op het binnenplein. Zo gezegd zo gedaan.
Het duurt echter niet lang voordat het mis gaat. Enkele ezeldrijvers die in de herberg verblijven gaan nietsvermoedend hun beesten water geven maar worden door Don Quichot aangezien voor indringers. Onbevreesd slaat hij hen neer en slechts door tussenkomst van de herbergier wordt voorkomen dat de boel totaal uit de hand loopt wanneer meerdere gasten er zich mee willen gaan bemoeien.
Gehaast wordt besloten dat de ceremonie een aanvang kan nemen omdat Don Quichot aan alle voorwaarden voldaan heeft. Met een kasboek in de hand beveelt de herbergier, die nu ernstig spijt heeft dat hij zich heeft laten verleiden om mee te gaan in de fantasiewereld van Don Quichot, hem te knielen en slaat hem eerst met de hand in de hals en daarna met het zwaard op de rug tot ridder. Zonder verder te hoeven betalen voor zijn maaltijd kan Don Quichot, nu als een ware ridder, zijn paard Rossinant zadelen om te vertrekken voor nieuwe avonturen.
Wat ik leuk vind aan dit hoofdstuk is de rol van de herbergier. Omschreven als ‘een gladde jongen’ denkt hij misschien wat geld uit de zak van Don Quichot te kunnen kloppen door zich voor te doen als kasteelheer. Zeker wanneer hij begint te vragen of de ridder soms geld bij zich heeft. ‘Geen duit’, is het antwoord van Don Quichot, en wel omdat hij in de ridderliteratuur nog nooit gelezen heeft dat dolende ridders geld op zak hebben.
Hierop toont de herbergier zich van zijn filosofische kant:
[…] al stond het niet in de boeken geschreven, omdat de auteurs het niet nodig achtten iets zo vanzelfsprekends en noodzakelijks te beschrijven als het bij zich hebben van geld en schone hemden, men moest daarom nog niet menen dat zij ze niet bij zich hadden.
[p.39, Don Quichot, Cervantes]
Terwijl Don Quichot aan zijn nachtwake begint drijft de herbergier de spot met hem tegenover zijn gasten. Niet veel later is het echter een grote chaos op het binnenplein en kan de herbergier niets anders doen dan in zijn rol blijven van kasteelheer om zodoende Don Quichot te laten geloven dat hij hem tot ridder kan slaan waarna hopelijk de rust zal weerkeren. In plaats van geld aan hem te verdienen heeft het kortstondige verblijf van Don Quichot de herbergier alleen maar geld gekost.
Geef een reactie