Vorige week heb ik gepoogd een samenvatting te geven van het eerste deel (over de critici) van 2666. Hoewel ik me heb proberen te beperken tot de hoofdlijnen, werd het toch een flinke lap tekst. Grote kans dat vandaag hetzelfde zal gebeuren wanneer ik aandacht wil besteden aan mijn leeservaring van de ruim 180 pagina’s waaruit dit eerste deel bestaat. Mocht het onverhoopt qua lengte helemaal uit de hand lopen dan hak ik de blogpost wel in meerdere stukken. Tenslotte is dit een serie.
Omdat ik de complete roman nog niet in zijn geheel gelezen heb (ik ben nu ‘as we blog’ op pagina 554 midden in deel 4, het deel van de misdaden) kan het niet anders dan dat ik de kans loop bepaalde zaken over het hoofd te zien of verkeerd te interpreten. Dat is het risico bij een tussentijdse evaluatie.
Wat ik verder zal trachten te vermijden is ingaan op datgene wat in de volgende delen aan bod komt (in zoverre ik dat al heb gelezen). Met mijn aantekeningen bij de hand die ik gemaakt heb tijdens het lezen van het eerste deel moet dat te doen zijn. Zo krijg ik misschien achteraf een beter beeld in hoeverre ik de verschillende delen anders heb ervaren. Natuurlijk was het in dat opzicht beter geweest wanneer ik meteen mijn leeservaring online had gezet, maar zo is het helaas niet gegaan.
Welnu, wat me het meest is bijgebleven na lezing van het eerste deel is het vertelplezier dat van elke bladzijde spat. Ik bedoel hiermee dat op de volgepakte bladzijden de zinnen over elkaar heen buitelen en dat je een waanzinnige hoeveelheid verhalen voorgeschoteld krijgt. Niet altijd is het daardoor even spannend of plotgericht (integendeel zou ik juist willen zeggen), maar het lijkt alsof Bolaño zoveel te zeggen heeft dat hij niet kan kiezen en het aan de lezer overlaat om de hoofd- van de bijzaken te scheiden. In mijn fantasie zie ik Bolaño aan zijn schrijfmachine gezeten als een bezetene bezig om alles wat in zijn hoofd zit aan het papier toe te vertrouwen.
Of dit laatste beeld klopt weet ik niet, wel dat ik gaandeweg de overtuiging kreeg dat Bolaño wel degelijk hoofd- van bijzaken weet te onderscheiden. Al tijdens het lezen en ook toen ik later de eerste review op The Mookse and the Gripes gelezen had, kreeg ik het gevoel dat er meerdere (vele?) lagen zijn waarin het verhaal zich afspeelt.1 Het probleem is alleen dat je geen idee hebt wat nu precies het verhaal is dat Bolaño ons wil vertellen. Is de zoektocht naar de mysterieuze schrijver Archimboldi de kern waar alles om draait? Of verschuift de aandacht naar de vele onopgehelderde moorden in Santa Teresa? En wat te denken van het almaar veranderende perspectief in de relaties tussen de vier critici? Zullen we in de volgende delen meer te horen krijgen over Liz Norton en Piero Morini en hun gezamenlijke belangstelling voor de kunstenaar Edwin Johns?
Kortom, het kan vele kanten uit want verhaallijnen genoeg. (Inmiddels heb ik wat meer kijk op welke kant het uitgaat, maar die kennis laat ik hier voorlopig zoals beloofd achterwege.) Daarom ga ik nu een aantal thema’s vermelden die me opgevallen zijn in dit eerste deel. Later zal blijken of ik daadwerkelijk enkele rode draden te pakken heb en in welke mate ze een betekenis hebben binnen het gehele verhaal.
De critici zijn op zoek naar de schrijver Archimboldi. Slechts weinigen hebben deze man ooit ontmoet en het blijft gissen naar hoe hij eruit ziet. Wat herhaaldelijk terug komt is dat hij groot schijnt te zijn. Enorm groot:
‘Hoe ziet Archimboldi eruit?’ vroeg Espinoza.
‘Hij is heel lang,’ zei mevrouw Bubis, ‘heel lang, een man van waarlijk groot postuur. Als hij in deze tijd was geboren, zou hij waarschijnlijk basketbal hebben gespeeld.’
[p.41, 2666]
Hoewel deze uitspraak onmiddellijk gevolgd wordt door een overpeinzing van Espinoza dat de manier waarop mevrouw Bubis dit zegt net zo goed zou kunnen betekenen dat Archimboldi een dwerg had kunnen zijn, doet hier niets aan af. Er zijn voldoende uitingen te vinden in het eerste deel door verschillende personen gebracht dat Archimboldi groot is. Het geeft wel aan hoe Bolańo continu bezig is de lezer op het verkeerde been te zetten door veel informatie te laten vergezellen door desinformatie.
Regelmatig wordt er verwezen naar de Grieken.2 Veelal naar de Griekse mythologie, maar ook naar het huidige Griekenland, zoals wanneer Pelletier een van zijn dromen beschrijft:
‘… ik droomde dat ik op vakantie ging naar de Griekse eilanden en daar een boot huurde en een jongetje leerde kennen dat de hele dag aan het duiken was.’
[…]
‘Het vreemdste van de droom,’ zei Pelletier, ‘is dat het water leefde.’
[p.189, 2666]
Wat ons op het volgende thema brengt, dat van de vele dromen en nachtmerries. Sommige worden erg uitvoerig beschreven, andere juist weer kort en bondig. Het is al moeilijk in te schatten wat ze voor de persoon betekenen die ze droomt, laat staan wat hun rol in het boek is. Zijn het vooraankondigingen van naderend onheil? Ze worden tenslotte niet voor niets ingezet. Toch?
… en zag hij uit de diepte van de metaalkleurige zee de resten van een standbeeld oprijzen. Een vormeloze, reusachtige klomp steen, verweerd door de tijd en het water, maar waarin overduidelijk een hand, de pols en een deel van de onderarm te herkennen viel. En dat standbeeld verrees uit de zee en verhief zich boven het strand en het was afschrikwekkend en tegelijk beeldschoon.
[p.101, 2666]
Het sluit aan bij een ander thema, eentje dat me niet meteen was opgevallen, maar bij herlezing van mijn aantekeningen en verschillende passages steeds duidelijker werd: deze ondertoon van naderend onheil, maar ook van onderdrukte agressie en kwaadaardigheid. Nog voordat Norton, Pelletier en Espinoza afreizen naar Mexico zijn er al enkele voorbeelden van te vinden, maar zeker in Santa Teresa komt het nadrukkelijker naar de oppervlakte. In dit verband zijn er ook nog wat onheilspellende verbanden tussen seks en agressie aan te wijzen. Benieuwd waar dat naar toe gaat in de volgende delen.
Iets anders wat ik hier nog wil vermelden zijn de vele opsommingen en niet ter zake doende uitweidingen waar Bolaño zich in verliest. Ook hier is de vraag of ze daadwerkelijk van belang zijn of dat het slechts dwaalsporen zijn ter verwarring voor de lezer. Hilarisch vond ik de beschrijving van een telefoongesprek tussen Espinoza en Pelletier:
De eerste twintig minuten hadden een tragische ondertoon, waarbij tien keer het woord lot viel en het woord vriendschap vierentwintig keer. De naam van Liz Norton werd vijftig keer uitgesproken, negen daarvan tevergeefs. Het woord Parijs kwam op zeven momenten voor. Madrid, op acht. Het woord liefde spraken ze twee keer uit, ieder één keer. Het woord verschrikking werd zes keer uitgesproken en het woord geluk één keer (door Espinoza). Het woord beslissing werd in twaalf gevallen gezegd. Het woord solipsisme in zeven. Het woord eufemisme in tien. Het woord categorie, in enkel- en meervoud, in negen. Het woord structuralisme in één geval (Pelletier). De term Noord-Amerikaanse literatuur in drie gevallen. De woorden etentje en gegeten en ontbijt en broodje in negentien. De woorden ogen en handen en haar in veertien gevallen. Daarna verliep het gesprek wat vlotter.
[p.55-56, 2666]
Daarna verliep het gesprek wat vlotter! Vergeef me, maar dat vind ik dus echt een geweldige zin na deze ontzettend droogkomische en originele weergave van een telefoongesprek. Echter opnieuw, wat het te betekenen heeft is mij een raadsel. Als het al iets te betekenen heeft.
Tijd om af te ronden. Deze blogpost is alweer veel te lang geworden en ik ben nog niet eens aan de beantwoording van enkele vragen toegekomen die vermeld staan op de site van The Mookse and the Gripes. Daar kom ik een volgende keer op terug.
Waar ik mee wil af sluiten zijn twee citaten die voor mij kenmerkend zijn voor de geheimzinnigheid en de raadselen waarin Bolaño zijn vertelling verpakt. Je kunt ze lezen (wat ik dus doe) op een meta-niveau over het vermogen van de lezer om het werk (2666?) van een schrijver (Bolaño?) te begrijpen, hoewel ze in het verhaal op totaal andere zaken betrekking hebben. Tegelijkertijd zou je ze kunnen opvatten als commentaar op de vele onopgehelderde moorden in Santa Teresa. Je merkt, ik ben gegrepen door deze ambitieuze roman die slechts zeer mondjesmaat zijn geheimen prijsgeeft.
Citaat 1:
Maar ze vroeg zich af (en vroeg het ook terloops aan hen) in hoeverre iemand het werk van een ander kan kennen.
[p.39, 2666]
Citaat 2:
Toen hij naast hem ging zitten, keek Pelletier op van het boek en zei dat er dingen waren die hij nog altijd niet begreep en waarschijnlijk nooit zou begrijpen.
[p.181, 2666]
Iemand al zin om ook 2666 te gaan lezen?
~ ~ ~
UITGELICHT want SHARING is CARING
It’s Time To Fall Back In Love With Prince – door Rob Harvilla via The Concourse
So Prince put out two sneaky-great new albums last week, and it’s understandable that your impulse was to ignore or at least wildly underestimate them, but yeah, don’t.
Geef een reactie