Zojuist ging ik de logeerhond uitlaten. Pas toen ik halverwege de straat was viel het me op. Er stond geen zuchtje wind. Zelfs het vertrouwde geruis van de takken en bladeren in de bomen bij het plantsoen bleef achterwege. Ik keek om me heen. Niemand te bekennen. In de huizen waren nog op verschillende plekken de lichten aan en iedereen was blijkbaar binnen. Op de hoek van de straat bleef ik stilstaan onder een lantaarnpaal. Behalve het geluid van de snuffelende hond rond mijn benen was het doodstil.
Ik keek omhoog. Door enkele gaten in het wolkendek kon ik sterren onderscheiden. Van waar ik stond was er nu in mijn blikveld niets anders meer te zien dan het grijs en zwart dat ons omhulde. Om opgenomen te worden in deze duisternis hoefde ik mijn ogen niet te sluiten. Gehypnotiseerd bleef ik naar boven staren. Het leek of ik los kwam. Onthecht van de aarde. Niet zwevend. Maar gewoon, afgesneden van alles en iedereen. Als in een vacuüm.
Een eeuwigheid later was het alweer voorbij.
De rest van de wandeling liet ik de hond los en moedigde hem aan flink te rennen. Zelf stampte ik overdreven door de straten zodat de echo goed hoorbaar weerkaatste. In de verte hoorde ik een brommer.
~ ~ ~
Geef een reactie