Het is zondag 9 februari. Volgende week zaterdag de 15de worden we geacht een bespreking te posten van het boek Duel met paard geschreven door Pauline Genee. Gister kreeg ik de roman Het leek stiller dan het was van Eva Kelder via de post geleverd. Blogdatum 15 april. En vandaag lees ik in IJstijd door Maartje Wortel waar we de 28ste over gaan bloggen. Kortom, het is hier een komen en gaan van nieuwe boeken. Voorlopig kom ik niet toe aan het herlezen van boeken uit mijn eigen bibliotheek. Iets waar ik plotseling aan moest denken bij het volgende citaat:
Ik herlees duizend keer dezelfde boeken, het is altijd weer anders. Eén ding blijft hetzelfde: ik voel me dichtbij en buitengesloten op hetzelfde moment als ik lees. Zoals je wakend naar een geliefde kijkt die slaapt. Of erger: een geliefde die droomt.
[p.55, IJstijd – Maartje Wortel]
Er is iets vreemd aan deze passage. Niet zozeer dat moeilijk te bevatten feit om duizend keer dezelfde boeken te lezen. Ik ben ondertussen gewend geraakt aan de mate waarin de ik-persoon in het verhaal van Maartje Wortel soms kan overdrijven. Het gaat mij meer om de schakeling van boek naar geliefde bij het verklaren hoe het voelt om je tegelijkertijd dichtbij en buitengesloten te voelen.
Bij boeken heb ik dat gevoel namelijk niet. Daar voel ik me vaak (bij een goed boek tenminste) meteen vanaf de allereerste bladzijdes opgenomen in het verhaal en zit bovenop de handelingen. Hoe dichtbij kun je zijn? Maar ik voel me zeker niet buitengesloten. Hooguit daar waar de schrijver iets te raden wil overlaten moet je moeite doen om het verhaal te begrijpen. Doch meestal zijn er voldoende aanwijzingen om jezelf een beeld te vormen van wat er aan de hand is. Uiteindelijk willen de meeste (niet alle) auteurs toch dat je voor een groot deel kunt volgen wat ze publiekelijk hebben gemaakt.
Hoe anders ervaar ik dat wanneer ik waak bij een geliefde die slaapt of, nog erger (nee, hier overdrijft de ik-persoon geenszins), droomt. Zeer zeker voel ik me hier (fysiek) dicht bij mijn geliefde. Maar tegelijkertijd ook hemeltergend ver weg en onmachtig buitengesloten van wat daar allemaal achter die gesloten oogleden afspeelt. Ik kan slechts gissen hoe die wereld er uitziet.
Waar is ze? zo vraag ik me vaak af. En met wie? Wat doet ze? Heeft ze plezier? Meer dan wanneer ze niet slaapt? En zal ze dat ooit toegeven indien ik het haar zou vragen? Gek kan ik er van worden.
In De Groene Amsterdammer las ik een artikel met als titel ‘Waarom we afgunst serieus moeten nemen‘. Het volgende verschil tussen jaloers en afgunst wordt hier opgevoerd:
afgunst […] gaat over de pijn om wat anderen hebben, terwijl jaloezie gaat over pijn om wat je zelf dreigt te verliezen.
[door Sjaak Koenis]
Voor mij is het duidelijk dat ik afgunstig ben wanneer ik zie hoe mijn geliefde in diepe rust is verzonken en er soms een gelukzalige glimlach op haar lippen verschijnt of een koddig grommend geluid vantussen haar vochtige lippen ontsnapt. En wel omdat zij op dat moment zonder mij allerlei avonturen beleeft waar ik geen deel in heb. Van buiten beschouwd zijn wij nog steeds een paar zoals we daar in één ruimte (fysiek) samenzijn, maar ik word buitengesloten hetzelfde moment dat zij haar ogen sluit. Ik heb geen kennis van wat zij ziet en voelt.
Zij is tijdelijk een gesloten boek.
Geef een reactie