Het is de wind:
Veel was hij niet meer buiten. Wel vaak. Elke dag ’s ochtends en ’s avonds. Niet lang. De keren dat hij wel eens wat langer buiten moest zijn (in het weekend bijvoorbeeld, om boodschappen te doen op de markt) overviel hem altijd een nostalgisch gevoel. Naar vroeger, dacht hij. Maar zeker wist hij het niet. Het bracht hem van zijn stuk. Daarom hield hij het kort hoewel hij genoot van de geuren en geluiden. Hij werd niet graag van zijn stuk gebracht. Liever had hij controle over wat hij dacht en voelde.
Die ochtend waaide het erg hard. Door het keukenraam zag hij hoe bij vlagen de bomen bogen door de sterke wind. Laaghangende takken sloegen tegen het raam. Het was volop lente maar wolken bloesemblaadjes zwermden voorbij en deden het lijken alsof het herfst was. Onrustig bladerde hij verder in de ochtendkrant. Gejaagd. De storm was overgeslagen naar binnen. Na een tijdje sloeg hij de krant dicht, stond op en begon te ijsberen door de woonkamer. Bij de tuindeuren bleef hij af en toe stil staan. Uiterlijk onbewogen. Van binnen stond niets meer op z’n plaats.
“Waarom kom je niet naar buiten?” De vraag overvalt hem. Opnieuw begint hij op en neer door de kamer te lopen. Vreemd hoe de schilderijen doodstil aan de muur hangen. De boeken in de kast nog steeds strak in het gelid. Hier heeft de wind geen vat op. Hoe kan het dan dat de wervelwinden wel hem in zijn greep hebben? Rondtollend in zijn maag maken ze hem misselijk. Hij heeft frisse lucht nodig. Nu! “Waarom kom je niet naar buiten?”
Buiten. Een aangename warmte verrast hem. Hij weet niet waarom, maar hij had het kouder verwacht. Frisser. Vanwege de wind. Dezelfde wind die hem richting het park duwt. Het ruisen van de bladeren komt hem vreemd bekend voor. “Ja” zo spreekt hij hardop, “ik versta jullie wel.” In het park is het verlaten. Een waterig zonnetje schijnt door het dichte bladerdek. “Waarom kom je dan niet naarboven?” Daar moet hij even over nadenken. Waarom niet? “Ja, waarom niet? Jullie hebben gelijk.” Met een lenigheid die hem jaren geleden niet zou hebben misstaan begint hij in de eerste de beste boom te klimmen. Al gauw is hij niet meer te onderscheiden vanaf de grond waar ik sta. Wanneer ik verder loop denk ik stemmen boven me te horen. ‘Het is de wind, mijn kind’, mompel ik snel als om de opkomende angst te bezweren.
Geef een reactie