“Kijk”, zegt hij. “Dat is mijn pink.
Met zijn wijsvinger wijst hij zijn duim aan.
Ik corrigeer hem grootvaderlijk. Met mijn eigen wijsvinger. Het is hem om het even. Pink. Duim. Wijsvinger. Net zoals hij de getallen onder de twintig in willekeurige volgorde gebruikt, zo is het ook met zijn vingers gesteld. Als het aan hem lag, dan had hij aan elke hand meer dan vijf vingers en daardoor vanzelfsprekend ook veel dubbele exemplaren.
Dubbel. Dat hij eerder vandaag gehoord. Van zijn oudere broer. Die was bezig geweest de nieuwe Go-Go’s (“Nee opa, geen Bo-Bo’s!”) uit de verpakking te peuteren. Herhaaldelijk klonk er een diepe zucht, gevolgd door een wanhopige constatering:
“Oh nee, die heb ik al.”
Vervolgens was het dan een tijdje stil.
“Een dubbele.” De ietwat overbodige toevoeging klonk alsof de wereld zojuist was vergaan.
Ik vroeg hem wat dat was, dubbel. Zijn uitleg was kinderlijk eenvoudig.
“Dit.” Hij hield twee identieke Go-Go’s omhoog. “En deze ook.” Een ander exemplaar werd me voor de neus gehouden.
Vragend keek ik hem aan.
“Die andere ligt thuis”, zo hielp hij mij geduldig.
Twee duimen steekt mijn jongste kleinzoon in de lucht.
“Dubbel!”, roept hij. En, “pink!”
Ik laat het zo. Op dit moment heb ik meer aandacht voor mijn eigen vingers. Vooral de wijsvingers onderwerp ik aan een nadere studie. Zijn die altijd zo krom geweest, zo vraag ik mij af. Vooral het bovenste gedeelte helt vervaarlijk over. Niet lang meer, en dan kan ik iemand om de hoek aanwijzen.
Wanneer ik mijn twee handen met de wijsvingers tegen elkaar leg, dan ontstaat er een grote V-vormige opening. De vingers wijken van elkaar weg. Alsof ze niets meer met elkaar te maken willen hebben. De linker lijkt zelfs wat naar binnen te draaien. Knus tegen de middelvinger aan. Meer dan ik zie bij de rechter.
Dan pas valt me op dat mijn pinken aan een soortgelijk groeipatroon onderhevig zijn.
Afgelopen donderdag waren ze jarig. Die vingers. En de rest natuurlijk ook. Negenenveertig jaar werden ze. Ik vind dat best nog wel jong klinken, zei ik tegen mijn vader die ik diezelfde dag aan de telefoon had. Dat vond hij ook. Maar ja, hij is dan ook een stukje ouder.
“Bijna een halve eeuw”, voegde hij er nog aan toe.
Toen ebde dat gevoel dat ik best nog wel jong ben geleidelijk weg. Volgend jaar een halve eeuw op deze planeet. En het plan is om er dan nog een halve eeuw te vertoeven. Bijna op de helft dus. Vanaf volgend jaar gaat het grote aftellen beginnen. Ben ik wat betreft de door mijzelf verzonnen levensverwachting over de top en gaat het voortaan bergafwaarts. Richting de honderd. Stel dat ik daar ooit weet te arriveren dan zullen mijn wijsvingers ongetwijfeld nog krommer zijn gegroeid. Dichter naar hun pink aan dezelfde hand.
Wanneer dat het ergste van mijn lichamelijke ongemakken zal zijn, dan teken ik er voor.
Geef een reactie