Precies een week later stond ik er weer. Met één belangrijk verschil. Ditmaal had ik de volle aandacht van haar. Ik voelde hoe ik losgeraakte uit de schaduwkant van het bestaan. Nooit eerder had ze zo intens naar me gekeken. Zelfs niet op dat voor mij zo speciale moment toen ik haar ten huwelijk vroeg. Nu alweer zo’n vier jaar geleden.
Ditmaal zei ze ‘nee’ voordat ik het pistool op haar leeg schoot. En was ik weer teruggekeerd in de mij zo vertrouwde anonimiteit.
Want ze had ‘ja’ gezegd. Toen.
En ja, dat had mij achteraf ook wel verbaasd. Op kantoor had ze mij tot die bewuste avond, een afdelingsuitje, nooit echt aangesproken. De enige woorden die we wel eens met elkaar hadden gewisseld waren uitgesproken in de bedrijfskantine. Als we door omstandigheden aan dezelfde tafel kwamen te zitten.
Zoals we nu ook al de hele avond tijdens het afsluitende diner schuin tegenover elkaar hadden gezeten.
Stom toeval? Ik ging het me in de jaren erna steeds vaker afvragen.
Maar was het zo gek dat ik me verloor in dat gelukzalige moment toen me ingefluisterd werd dat zij, ZIJ! (‘Zij van Sales. Weet je wel. Die brunette met die groene ogen en die geweldige…’) een oogje op me had. (‘Hier, pak nog een pilsje. Wel een beetje doordrinken. Laat zien dat je een echte vent bent’).
En dat ze tegen een collega (‘Anja. Je kent haar wel. Die blonde die pas nog met die nieuwe uit het magazijn is vreemdgegaan. Oh, dat wist je niet?’) gezegd zou hebben dat ze best wel toe was aan rust in haar leven (‘Want die heeft echt de beest uitgehangen hoor. Heb je die foto’s van haar op …? Euh, wacht, waar was ik gebleven?’) en dit met mij wel zag zitten. Vanwege mijn rustgevende en stabiele uitstraling.
Dit alles werd mij kameraadschappelijk medegedeeld door Tom. Ook werkzaam bij Sales. Net als zij. Dus hij kon het weten. En om z’n betrouwbaarheid te vergroten had hij een arm om me heen geslagen. Ja, ik weet het. Dezelfde Tom die me tot dan toe nog nooit had zien staan. Maar het voelde goed. Toen.
En zo liet ik me vollopen met drank en leugens, door Tom in gelijke porties geserveerd. Om uiteindelijk ’s avonds nadat alle collega’s verdwenen waren, en enkele minuten voordat ik de voorgevel van het restaurant zou onderkotsen, haar ten huwelijk te vragen. Want het was nu of nooit. Had Tom gezegd.
Zij zei ‘ja’.
Weer enkele weken later zelfs ‘ja, tot de dood ons scheidt’.
Slechts een jaar later begon ik al uit te zien naar dat verlossende eindpunt van onze relatie. Uitgeput als ik raakte door de almaar langere werkdagen die ik moest maken om in ons levensonderhoud te voorzien. Want de rust die zij voor ogen had, betekende in de praktijk dat ze binnen de kortste keren haar baan bij Sales opgaf om thuis een bestaan op de bank op te bouwen. Voor de tv. Achter de schalen met chips. In volledige afzondering van alles en iedereen. Dacht ik. Goed van vertrouwen en oostindisch doof voor alle roddels op kantoor.
Totdat ik vorige week wat eerder naar huis ging. Omdat ik me niet zo goed voelde.
Thuis geen zij op de bank.
Niets vermoedend liep ik door naar de slaapkamer. Op zoek naar haar. Waar ik haar inderdaad aantrof. En Tom. Te druk met elkaar om mij op te merken. Zoals dat wel vaker met mij het geval is.
‘Ja’, riep ze. ‘Ja, ja.’
‘Nee’, zei ik zacht. En sloot de deur.
Om een week later op hetzelfde tijdstip terug te keren.
En nu is zij dood. En Tom ook.
Niet nadat ze beiden ‘Nee!’ hadden gegild.
Onderweg terug naar kantoor merk ik dat er niets veranderd is. Nog steeds glijden de blikken van voorbijgangers langs mij heen. Alsof ze me niet zien. Maar nu geniet ik er van.
Verdwenen is die drang om iemand bij de schouders te pakken en door elkaar te schudden. Om zo te laten merken dat ik ook besta. Dat het godverdomme niet leuk is om altijd als laatste gekozen te worden. Als je al gekozen wordt.
Om ze met hun neus op mijn aanwezigheid te drukken. Het er in te wrijven zodat ze het voortaan niet meer wagen mij over te slaan bij het koffie halen. Of tijdens het vragenrondje bij het afdelingsoverleg.
Wanneer ik het Saleskantoor passeer hoor ik iemand roepen om Tom. Niemand die er aan denkt om mij iets te vragen…
Opgewekt open ik de deur van de crediteurenadministratie. Blijf even staan om rond te kijken naar de aanwezige collega’s. Zie dat er iemand opstaat om koffie te gaan halen.
Geheel volgens verwachting word ik volkomen genegeerd. Alsof ik lucht ben.
Tevreden ga ik zitten en pak het werk op waar ik een uurtje geleden mee gestopt was.
Geef een reactie