16694 – donderdag

Sterk water

Ik was stil blijven staan om mijn jas dicht te ritsen tegen de opkomende kilte. Nu we iets dieper in het bos waren aanbeland leek de mist uit de grond omhoog te komen. Waarom had ik een korte broek aangetrokken?
Het viel me op dat het doodstil was. Geen enkel geluid drong tot me door. Zelfs het ruisen van de bladeren in de bomen viel niet op te maken.

“Hé Twan, kijk hier. Een nieuw pad!”
Tuurlijk, dacht ik bij mezelf. Een nieuw pad. In dit stukje bos waar we al jaren komen en elk plekje kennen.
“Ik kom er aan”, riep ik. “Maar waar ben je?” De mist leek met de minuut dichter te worden.
“Hier!”, klonk het ergens rechts van me. Door de mist was het moeilijk in te schatten waar Roland zich bevond.
“Ik heb een vennetje ontdekt!”
Nu klonk de stem van Roland ineens links achter mij.
Een vennetje? Ik begreep er steeds minder van. In dit stuk bos hadden we nog nooit een ven gezien.
“Waar blijf je nou? Je moet me helpen. Er hangt een touw in het water en volgens mij zit er iets aan vast. Iets zwaars.”

Op goed geluk liep ik verder het bos in. De grond was drassig en regelmatig gleed ik weg. Waar was dat verdomde pad? Opnieuw verloor ik mijn evenwicht en zocht steun tegen een boom. Meteen trok ik mijn hand terug. De stam was geheel bedekt door een kleverige substantie. Vervuld van weerzin probeerde ik het spul los te pulken toen ik een luide gil hoorde.
“Roland! Alles goed? Wat gebeurt er?” Onbewust was ik begonnen te rennen. Natte slierten groen kletsten in mijn gezicht. Ik was compleet verdwaald en zigzagde in het wilde weg tussen de boomstammen. Takken striemden mijn blote benen. Van dichtbij hoorde ik Roland het uitschreeuwen. “Twan! Help me! Het trekt me mee!”

Struikelend viel ik voorover en landde met mijn gezicht in de modder. Ik ging rechtop zitten. De modder wreef ik uit mijn ogen. Bijna was ik het ven in gelopen. Roland was nergens te bekennen. Ik speurde de oever af. Een paar meter verder zag ik het touw in het water hangen. Voorzichtig liep ik er naar toe. Bang voor wat ik aan zou treffen. Het donkere water was gesloten alsof het bevroren was. Geen rimpeling te zien. Ik haalde diep adem, pakte het touw op en gaf een ruk.

Of het verbeelding was weet ik tot op de dag van vandaag niet zeker, maar ik zweer op mijn moeders graf dat een luide boer weerklonk die over het water uit golfde. Er was een lichte beweging in het water te zien en vanuit de zwarte diepte kwamen wat kleren en schoenen naar de oppervlakte. Gepaard met een verderfelijke kotslucht. Compleet in paniek liet ik het touw los en begon te rennen. Mijn gegil kon het gelach niet overstemmen.

Tot op de dag van vandaag is het ven nooit teruggevonden. Laat staan mijn vriend Roland.

Mijn bijdrage voor de juniopdracht van Het fantasierijk:

Juni is de maand van het spannende boek. Het Fantasierijk sluit zich graag aan.
Schrijf een spannend verhaal van maximaal 500 woorden. Er mag geen moord en doodslag in voorkomen en bloed is evenmin toegestaan.


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *